Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL6936

Datum uitspraak2003-08-21
Datum gepubliceerd2003-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 02/00960
Statusgepubliceerd


Indicatie

bevoegdheid buitengewoon opsporingsambtenaar; opsporingsbevoegdheid BOA; bevoegdheid tot het afleggen van de eden en het opmaken van de akte van beëdiging; mandaat aan direct toezichthouder; publicatie mandaatbesluit.


Uitspraak

WAHV 02/00960 21 augustus 2003 CJIB 09044873496 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Zutphen van 16 september 2002 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), gevestigd te [plaatsnaam] voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] wonende te [plaatsnaam] 1. De inhoud van de beslissing van het hof van 27 februari 2003 wordt geacht hier te zijn overgenomen. 2. Het verdere procesverloop De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De zaak is behandeld ter zitting van 7 augustus 2003. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. J.G. Brontsema. De betrokkene noch de gemachtigde is verschenen. Bij brief van 3 augustus 2003 heeft de gemachtigde van de betrokkene verzocht om bij gegrondbevinding van zijn beroep de door hem gemaakte kosten te vergoeden. Na de zitting is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. 3. Beoordeling 3.1. Namens de betrokkene is aangevoerd, dat de buitengewoon opsporingsambtenaar, die de administratieve sanctie heeft opgelegd, niet bevoegd was, omdat blijkens telefonische informatie bij het departement van justitie geen proces-verbaal van beëdiging meer voorhanden zou zijn en dat het mandaatbesluit op basis waarvan de beëdiging had plaatsgevonden niet was gepubliceerd conform het bepaalde in art. 3:42 Awb. 3.2. Art. 3, eerste lid, WAHV luidt: "Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.". Het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 wijst in art. 2, tweede lid, onder meer als met bedoeld toezicht belast aan: "de buitengewoon opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover deze ambtenaren krachtens de akte of aanwijzing, de bevoegdheid hebben tot het opsporen van alle strafbare feiten, dan wel tot het opsporen van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet strafbaar gestelde feiten.". 3.3. De buitengewoon opsporingsambtenaar die de administratieve sanctie heeft opgelegd ontleent zijn opsporingsbevoegdheid aan de door de Minister van Justitie voor diens functie en diensteenheid uitgevaardige categoriale beschikking "Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar KLPD 1995"( Stcrt. 1995,251), zoals bedoeld in art. 142, eerste lid, onder b Sv. 3.4. Het vierde lid van art. 142 Sv houdt onder meer in: "Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent (....)de beëdiging (...) van de buitengewoon opsporingsambtenaren, (...)". Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 825). Artikel 2 van dit besluit luidt: "De buitengewoon opsporingsambtenaar die beschikt over: a. een titel van opsporingsbevoegdheid, b. de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden, en c. een akte van beëdiging, is bevoegd op het grondgebied, vermeld in die akte, de opsporingsbevoegdheden uit te oefenen ter zake van de feiten die in die akte zijn vermeld en daarvan ambtsedig proces-verbaal op te maken als bedoeld in artikel 152 Wetboek van Strafvordering.". Artikel 18, eerste lid, van dit besluit luidde tot 31 mei 1999: "De procureur-generaal beëdigt de persoon, bedoeld in artikel 2, tot buitengewoon opsporingsambtenaar." Artikel 19, eerste lid, van dit besluit luidde tot 31 mei 1999: "De procureur-generaal maakt ten behoeve van de beëdiging een akte van beëdiging op. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een door Onze Minister vastgesteld model." Artikel 21 van dit besluit luidde van 1 januari 1998 tot 31 mei 1999: "1. De procureur-generaal kan van de bevoegdheid tot het afleggen van de eden, verklaringen en beloften, bedoeld in artikel 20, eerste lid, mandaat verlenen aan de direct toezichthouder dan wel, indien de desbetreffende persoon behoort tot een dienst ressorterend onder een van Onze Ministers die het mede aangaat, aan het hoofd van die dienst. De procureur-generaal zendt in dat geval de door hem opgemaakte akte van beëdiging van te voren toe aan de direct toezichthouder of aan het hoofd van de dienst. 2. De direct toezichthouder dan wel het hoofd van dienst in wiens handen de aflegging van de eden, verklaringen en beloften heeft plaatsgevonden, maakt van de aflegging proces-verbaal op en voegt dat toe aan de akte van beëdiging. Bij de beëdiging ontvangt de buitengewoon opsporingsambtenaar de in artikel 20, tweede lid, bedoelde stukken en wordt daarvan mededeling gedaan aan de procureur-generaal.". 3.5. De advocaat-generaal heeft bij zijn verweerschrift gevoegd de akte van beëdiging d.d. 27 januari 1999 betreffende de buitengewoon opsporingsambtenaar, die de adminstratieve sanctie heeft opgelegd, alsmede het proces-verbaal van beëdiging d.d. 29 maart 1999, dat geacht wordt deel uit te maken van de aan de betrokken ambtenaar uitgereikte akte. Voorts is overgelegd een mandaatbesluit d.d. 10 juli 1997, waarbij de plv. procureur-generaal te Amsterdam onder meer zijn beslissings- en tekenbevoegdheid inzake buitengewoon opsporingsambtenaren mandateert aan de commisaris van politie, de heer W.A. Berndsen. De akte van beëdiging van 29 januari 1999 is namens de procureur-generaal ondertekend door de commissaris van politie, W.A. Berndsen. Blijkens het proces-verbaal van beëdiging heeft de buitengewoon opsporingsambtenaar op 8 maart 1999 ten overstaan van verbalisant A.A.M. Hellemons de belofte afgelegd. Deze heeft het door hem naar waarheid opgemaakte proces-verbaal d.d. 29 maart 1999 namens de procureur-generaal ondertekend. 3.6. Gelet op de ten tijde van het Besluit tot beëdiging van de onderhavige opsporingsambtenaar en het proces-verbaal van beëdiging vigerende wetten en besluiten was de procureur-generaal bevoegd tot beëdiging over te gaan. De op grond van art. 19 Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar benodigde akte van beëdiging is krachtens het schriftelijke mandaat d.d 27 juli 1997 opgemaakt door de commissaris van politie Berndsen. Er is geen reden aan te nemen, dat de in art. 19 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar opgenomen bevoegdheid van de procureur-generaal op grond van de wet of de aard van de bevoegdheid niet zou mogen worden gemandateerd. De akte van beëdiging is derhalve bevoegd opgemaakt. 3.7. Namens de betrokkene wordt erover geklaagd dat het mandaatbesluit niet conform het bepaalde in art. 3:42 Awb is gepubliceerd, hoewel er sprake is van een "mandatering van een geheel werkproces". Het hof overweegt, dat blijkens de Memorie van Toelichting bij art. 10:5 Awb een algemeen mandaat moet worden gezien als een besluit dat volgens de regels van art. 3:42 Awb bekend moet worden gemaakt. Wat daarvan zij: op het mandaat is artikel 10:5 Awb niet van toepassing, nu dit artikel behoort tot de derde tranche van de Awb (wet van 20 juni 1996, Stb. 1996, 333) die in werking is getreden op 1 januari 1998 (vgl. ABRvS 16 juli 1998, AB 1998/375 m.nt. MSV onder AB 1998/376). Met betrekking tot de publicatie van het mandaatbesluit overweegt het hof, dat in tegenstelling tot hetgeen namens de betrokkene wordt beweerd, geen sprake is van mandatering van een geheel werkproces. Immers, de opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar bij de KLPD stoelt op het in overweging 3.3. bedoelde Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar KLPD 1995 en de bekwaamheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden is verworven door het met goed gevolg afleggen van een door de Minister van Justitie goedgekeurd examen. Nu noch voor de rechtstreeks betrokkenen, noch voor derden twijfel bestaat of de akte van beëdiging heeft te gelden als opgemaakt door de procureur-generaal en de betrokkene noch de gemachtigde kunnen worden beschouwd als belanghebbende bij de op grond van het mandaatbesluit opgemaakte akte van beëdiging is het hof van oordeel, dat de belangen van de betrokkene en/of diens gemachtigde niet zijn geschaad doordat publicatie op grond van art. 3:42 Awb van het onderhavige, vóór de inwerkingtreding van de derde tranche van de Awb verleende, mandaat - zo al noodzakelijk - niet is geschied. 3.8. Art. 21 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, zoals geldend van 1 januari 1998 tot 31 mei 1999 bepaalt, dat de procureur-generaal van de bevoegdheid tot het afleggen van de eden, verklaringen en beloften, bedoeld in artikel 20, eerste lid, mandaat kan verlenen aan de direct toezichthouder. Blijkens de akte van beëdiging is de direct toezichthouder aangewezen: de Korpschef van het Korps landelijke politiediensten te Driebergen. Nu het proces-verbaal van beëdiging geen aanduiding bevat van rang, functie en dienstonderdeel van verbalisant A.A.M. Hellemons, acht het hof zich onvoldoende voorgelicht. 3.9. Het hof zal de advocaat-generaal opdragen het hof binnen veertien dagen de in 3.8. bedoelde informatie te verschaffen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. 4. De beslissing Het gerechtshof: draagt de advocaat-generaal op binnen veertien dagen de in 3.8. vermelde informatie te verschaffen; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.